‘Got that summertime, summertime sadness’

Schaduwrouw.

Waar ga je heen met een hart vol verdriet als je collega, of iemand met wie je bevriend bent in het vak, sterft? 

Je hield van haar. Niet op een romantische manier, maar om de manier hoe je je voelde als je bij haar was. Veilig, je niet harder en professioneler voor te hoeven doen dan je bent, serieus genomen, menselijk.
Ze was iemand die laat in de avond nog te hulp schoot. Je de tranen van je wang afveegt na het verzorgen van een te vroeg geboren mensje. In de gang ernaast een ander moed inpraat. Zo’n vrouw die de wereld omhoog houdt. 


Met lood in je zwarte pumps stap je uit de auto en loop je over het bospad naar het crematorium. Het uitvaartpak hangt thuis aan de kast, je draagt een lichte, zomerse jurk met zwart geverfde, wilde bloemen en gouddraad. Omdat jullie onder elkaar, tussen de bedrijven door, soms ook gewoon werkende meisjes waren. Meisjes met zwaar en verdrietig werk, die elkaar moed inspraken, elkaar iets konden toevertrouwen en met humor alles dragelijker maakten. Een bloem in de kleur van haar vaak gedragen jasje draait tussen je vingers. Slenterend over het pad waarvan je de bomen en bochten kan uittekenen, met de ogen dicht kan lopen. 

Een week voor ze overlijdt wil je haar opeens vanuit het niets heel graag bellen. Je doet het niet. Zij zou dan eerlijk moeten vertellen hoe slecht het eigenlijk gaat, iets wat ze voor de ander deed, maar zelf niet fijn vond. Jij zou dan geen leuke grapjes meer hebben om haar aan het lachen te maken. Geen lieve woorden. Alles al gezegd. Bovendien ben je geen deel van haar naaste cirkel, het lijkt niet meer dan goed dat ze nu alleen van hen is.

Je laat het bij het laatste gesprek dat jullie hadden. Toen ze opbelde dat je weer te laat was met het aanleveren van de foto’s van de familie, voor de uitvaart van de volgende dag, je stamelend uitlegde dat ze van elkaar dachten dat ze het jou hadden gestuurd en dat het nu verwarring alom was. Ze mopperde wat, je liet haar begaan en je beloofde weer beter. Slikt het grapje in dat je dit zo had bedacht om haar wat afleiding te geven, zodat er tenminste iets hetzelfde bleef. Je laat het bij..zoals jullie altijd waren.

Via een zakelijke mail krijg je zijdelings mee dat ze is overleden, en dat er een rouwadvertentie komt. Ervan bewust zijnde dat je niet in haar privéleven thuishoort, vraag je je ‘s nachts af hoe je een gebaar kan maken naar haar familie, of er misschien nog een moment komt dat je afscheid kan nemen. Blijkbaar heeft ze voor haar overlijden een verzendlijst gemaakt en valt er na een paar dagen de rouwkaart op de mat.


Aangekomen bij de ingang loop je de ontvangsthal binnen, je ziet bekende gezichten, maar als verdoofd lijk je dwars door ze heen te kijken. Het staat er vol met vakgenoten. Ja, dat ben jij ook. Geen deel van de eerste rijen, geen deel van de ceremonie. En zo is het ook bedoeld, je zal voor jezelf een andere manier vinden om uiting te geven aan je verdriet. Vandaag ben je hier om te laten zien aan haar naasten wat ze betekende voor de buitenwereld. 

De bloem die je hebt meegenomen ligt nu aan haar voeten, je zoekt een plekje achterin de aula en belooft jezelf niet te huilen. En breekt in de stilte die valt, zodra het gestommel stopt en iedereen zit, zodra iedereen haar in gedachten voor zich heeft. Opeens is ze weer heel dichtbij.


Het moment waarop iedereen weer in beweging komt, je iets van een gebaar kan maken, is de laatste groet. Honderden keren ben je de mensen voorgegaan. Boog je voor het leven. Voor de dood. Maar nu..maar nu.

Je heft je hoofd weer op. Het moment is voorbij. Het is aan de volgende om even stil te staan bij de kist. Een paar seconden om afscheid te nemen, en door. Het is zoals dat gaat, het is pijnlijk.

Bijtend op je lip en het gezicht schuin afgewend van de eerste rijen, loop je snel de aula uit, naar buiten. De zon tegemoet.